Beschrijving
Struweelranden kunnen zich ontwikkelen vanuit een extensief beheerde situatie, of aangeplant worden. Afhankelijk van het beheer kunnen randen ontstaan die gedomineerd worden door ruigtekruiden, struiken of een combinatie van beide. Kenmerk van een struweelrand is dat deze zowel vrijliggend, als aansluitend aan een ander element kan liggen. Struweelranden kunnen daarmee dienen als overgangsgebied tussen agrarisch gebruikte percelen en bossen, en zijn in die vorm vooral te beschouwen als een naar voren geschoven bosrand. Struweelranden zijn van groot belang voor de biodiversiteit vanwege hun functie als leefgebied voor vogels als grasmus, patrijs, grauwe klauwier en geelgors, voor zoogdieren als de bunzing en (in combinatie met een aanliggende poel) amfibieën als boomkikker. Wanneer dit microklimaat ontbreekt, kunnen struweelranden vooral van belang zijn voor broedvogels en planten van een meer extensief beheer.
Beheereisen
1. Minimaal 5 % tot maximaal 50% van de beheereenheid is gesnoeid in de periode 1 januari – 31 december. Het overige deel wordt in stand gehouden;
2. Snoeiafval op rillen leggen in de beheereenheid (niet versnipperen); en / of
3. Snoei – en of maaiafval is verwijderd;
4. Minimaal 5% tot maximaal 40% van de beheereenheid is van 15 juli van het vorige kalenderjaar tot 15 maart van dit kalenderjaar geschoond en/of gemaaid;
5. Uitsluitend gebruik van chemische onkruidbestrijding op max. 10% van de beheereenheid;
6. De beheereenheid wordt niet beweid;
Aanvullende beheervoorschriften
7. Het deel van de rand met kruidachtige begroeiing mag maximaal 1 maal per 5 jaar worden gemaaid waarbij het maaisel wordt afgevoerd;
8. Snoeihout mag op stapels of rillen in het element worden verwerkt voor zover dat het element en de begroeiing niet schaadt;
9. Nadat het groot onderhoud (snoeien of afzetten) aan de struweelrand is verricht, wordt hiervan binnen 7 dagen melding gedaan bij het Collectief NWO;
10. Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze bestrijding van akkerdistel, ridderzuring en jacobskruiskruid;
11. Ongewenste houtsoorten, zoals Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier mogen via uitgraven, mechanische of stobbenbehandeling worden bestreden;
12. Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;
13. Bemesting is niet toegestaan;
14. Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in de beheereenheid;
15. Niet branden in, of in de directe omgeving van het element;