Voortgangsgesprek ANLb: over successen en misnoegen

Hoe is het eerste beheerjaar van het ANLb verlopen? In november voerden provincies en collectieven hierover de eerste voortgangsgesprekken. Constructief was het gesprek met het collectief Poldernatuur Zeeland in Zeeland; kritisch waren de gesprekken met de zeven collectieven in Utrecht. Maar nuttig waren ze overal. Er komt veel op tafel in zo’n gesprek: het succes van plas-dras beheer, maar ook klachten over de administratieve ‘rompslomp’ voor droge dooradering. Een kijkje in de keuken van het voortgangsgesprek.

Plas-dras werkt als magneet
Het creëren van plas-dras gebieden voor weidevogels blijkt een succes. Zowel de beleidsmonitoring van SOVON als de eigen beheermonitoring van de collectieven laten hoge concentraties weidevogels zien rondom plas-dras gebieden (zowel van oudere vogels als hun kuikens). De aanpak is meer dan veelbelovend. Plas-dras werkt als een magneet, zeggen zes van de zeven Utrechtse collectieven. “Het succes zit hem in het realiseren van heel veel kleine plas-dras eenheden, zoals greppels”, zegt Erik Meijs van de provincie Utrecht. “Zo krijg je veel overgangen tussen land en water, met veel wormen en insecten. Een enorme voedselrijkdom voor de vogels.” Ook succesvol is het laten grenzen van plas-dras gebieden aan ‘zwaar beheer’, zoals kruidenrijk grasland. In het hoge gras kunnen weidevogels goed nestelen en de kuikens, die nog niet kunnen zwemmen, kunnen van daaruit veilig richting het de plas-dras gebieden.
Meijs vindt het verrassend positief dat enkele Utrechtse collectieven de samenwerking hebben gezocht met boeren buiten het eigen beheergebied. “Naast nestelgelegenheid is voldoende schuilgelegenheid belangrijk. Sommige collectieven hebben daarom op vrijwillige basis afspraken gemaakt met boeren over beweiding en maaibeheer.”

Hoge administratieve lasten droge dooradering
Toch was niet alles succesvol. Er is ook onvrede, bijvoorbeeld over de administratieve lasten voor het leefgebied droge dooradering. “Eén van de Utrechtse collectieven gaf aan dat de administratie niet in verhouding staat tot wat het oplevert”, zegt Meijs. “Alle tijd gaat zitten in het wegwerken van foutcodes in het ICT-systeem. Aan de aansturing van goed beheer komt het collectief nauwelijks toe, financieel is het weinig interessant. Daarnaast staan boeren niet in de rij voor het beheer van een landschapselement. “Sommige elementen kunnen worden aangelegd met een landschapssubsidie van de provincie, en daarna worden beheerd via ANLb. “Jammer , vervolgt Meijs, dat boeren vaak bang zijn dat ze, zodra een element op de landschapskaart staat, vastzitten aan de instandhouding ervan. Dat zou onaantrekkelijk kunnen zijn bij een eventuele verkoop van hun bedrijf, niet wetend dat hier in de praktijk bij een goede onderbouwing van kan worden afgeweken .” Dit soort praktijkervaringen zijn zinvolle informatie, vindt Meijs. “Als provincie Utrecht moeten we de haalbaarheid van droge dooradering gaan bekijken. En zeer waarschijnlijk geldt dat ook voor de andere provincies. Mogelijk biedt een landschapsfonds gevuld door gemeenten, provincie en andere partijen die verdienen aan het landschap soelaas.”

Controles NVWA kunnen efficiënter
De collectieven hebben de controles op de beheeractiviteiten door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) als inefficiënt ervaren. Een vertegenwoordiger van een collectief vertelt: ‘op maandagochtend stond er een controleur in het veld voor zwaar beheer, op donderdag voor natuurvriendelijke oevers. Efficiënter zou zijn dat de NVWA zoveel mogelijk controles combineert en niet voor de controle van de afzonderlijke beheeractiviteiten meerdere malen op dezelfde plek langskomt.

Hoe voert de NVWA de ANLb-controles uit?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) controleert vanaf 2016 jaarlijks 5% van alle beheeractiviteiten in het veld, bij de agrarische collectieven. Het gaat in totaal om ongeveer 14.000 beheeractiviteiten. De NVWA bundelt de controles op de beheeractiviteiten op basis van locatie, de (omvang van de) te controleren activiteit en de noodzakelijke expertise van de inspecteur. De 14.000 individuele beheeractiviteiten zijn daarmee teruggebracht naar zo’n 900 controles in het veld. Verschillende inspecteurs voeren de controleopdrachten uit.

Lerend controleren
De controle-aanpak voor het ANLb wordt in aanloop naar 2017 samen met de collectieven geëvalueerd. Hierbij zal ook gezocht worden naar efficiency-mogelijkheden in de controles, passend binnen de Europese kaders, voor zowel de NVWA als de collectieven en boeren.

Aandacht voor samenwerking gebiedspartijen
Het voortgangsgesprek met het collectief Poldernatuur Zeeland was overwegend positief. Op de inhoud kunnen provincie en collectief het oneens zijn, maar de verstandhouding is prima. Wilma Maljaars van de provincie Zeeland: “De organisatie van Poldernatuur Zeeland staat. De focus van het inregelen van de organisatie kan zich nu gaan verleggen naar het verder ontwikkelen van kwalitatief goed beheer. Zo kan de keuze voor zogenaamde clustergebieden steeds beter onderbouwd worden met gegevens uit de beheermonitoring. Volgend jaar komt er ook meer ruimte voor samenwerking met andere gebiedspartijen. We hebben een prachtig project voor de patrijs waarmee we dat gaan doen. Op Schouwen-Duivenland werken partijen al integraal samen; Poldernatuur Zeeland gaat hierbij aansluiten.”
Wico Dieleman, coördinator van Poldernatuur Zeeland: “In de provinciale gebiedscoalitie overleggen ZLTO, Landschapsbeheer Zeeland, waterschap Scheldestromen, de drie terreinbeheerders, het Zeeuws Particulier Grondbezit en wij over natuurdoelen in combinatie met landbouw. Dat willen we lokaal ook gaan doen, met de agrarische natuurverenigingen en de lokale contactpersonen van de organisaties.”
Ook zijn er in Zeeland al goede ervaringen opgedaan met de beheermonitoring via zogenaamde ‘telcafés’. Dit zijn (veld)bijeenkomsten waarin de deelnemers, waaronder vogelkenners en afgevaardigden van de Wildbeheereenheden (WBE), een toelichting krijgen over de doelsoorten.

Stelselmatig…
Bepaalde onderwerpen raken aan de basis van de nieuwe werkwijze. Die gaan verder dan de beheerovereenkomst van het collectief of de provinciegrenzen, en zouden landelijk bediscussieerd moeten worden. Dieleman oppert: “Als je het hebt over agrarisch natuurbeheer passend binnen de bedrijfsvoering, dan moet je je niet alleen richten op de prioritaire soorten. Het moet dan bijvoorbeeld ook gaan over bijen en insecten, natuurlijke plaagbestrijding (functionele agro-biodiversiteit), functioneel erfgroen en bodemgesteldheid. In de huidige vorm is het ANLb te nauw.”
Bovendien zijn de 65 prioritaire soorten en de leefgebiedsgrenzen vaak te leidend. In de toekomst zullen er vast soorten bijkomen of de begrenzing van het leefgebieden gaat verschuiven, en dan moet je als collectief opnieuw ongemotiveerde boeren overtuigen. Dat is bij de invoering van het vernieuwde agrarisch natuur- en landschapsbeheer nu ook gebeurd, we zijn mensen van het eerste uur (vanuit de regelingen PSAN en SNL-A) kwijtgeraakt omdat ze buiten de nieuwe grenzen vielen. Voor een goed ANLb moeten we de gemotiveerde agrariër beter benutten. We moeten dus de discussie over ‘harde begrenzing’ landelijk voeren.”
Dieleman geeft ook aan dat de administratieve lasten voor de collectieven nog niet in verhouding staan tot de vergoeding voor het ANLb. “Hoewel er op zich belangstelling is voor meer agrarisch natuurbeheer, maken de meerdere ‘TAN’ momenten (de digitale handtekening voor aanvragen, meldingen en verzoeken), de vele (en onverwachts ‘terugkerende’) validatiefouten in de SCAN-ICT en (te) strikte instapeisen dat de meeste winst vervliegt, interesse bij deelnemers afneemt en dat het streven van maximaal 15 – 20 % transactiekosten op dit moment niet wordt gehaald. Hier is de komende tijd dus winst te behalen.”

Rode draad voor lerend beheren…
“Van de zeven Utrechtse gesprekken maken we nu een rode draadnotitie voor de ‘Taakgroep Collectief Beheer’ van BIJ12”, vertelt Erik Meijs. “Zo kunnen ze ook dienen als leerpunten voor de andere provincies.”

bron: Portaal Natuur en Landschap