Provincies en agrarische collectieven hebben het afgelopen jaar meer focus aangebracht in het agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Daarmee is een eerste stap gezet naar een meer effectief beheer én er liggen kansen voor verdere verbetering. Dat blijkt uit een rapport dat onderzoeksinstituut Alterra Wageningen UR in opdracht van de provincies heeft gemaakt in het kader van ‘lerend agrarisch natuurbeheer’.
Per 1 januari van dit jaar is de nieuwe regeling voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb) van start gegaan. Deze nieuwe regeling was nodig nadat een aantal jaar geleden het natuurbeleid van het Rijk werd overgedragen naar de provincies. Doel is effectief en efficiënt agrarisch natuur- en landschapsbeheer in de meest kansrijke gebieden, uitgevoerd door agrarische collectieven. Provincies, collectieven en hun samenwerkingspartners monitoren actief de uitvoering en beoogde effecten van het beheer op diverse aspecten. Dit om het ANLb samen verder te ontwikkelen.
Alterra heeft alleen gekeken naar de ecologische aspecten en waar de belangrijke verbeterpunten op dat gebied liggen voor de komende periode. De onderzoekers hebben daarvoor ‘kansenkaarten’ gebruikt. Regionale inzichten en gebiedsgericht maatwerk zijn daarbij buiten beschouwing gelaten, maar worden in de praktijk wel toegepast om te komen tot een effectief beheer.
Uit het rapport stelt Alterra dat er een eerste kwaliteitsslag is gemaakt en dat er kansen liggen voor verdere verbetering. Conform eerdere aanbevelingen richten de provincies en collectieven zich meer op ‘kansrijke gebieden’. Dit zijn gebieden waarin de optimale omstandigheden worden gecreëerd voor de doelsoorten van het ANLb, zoals de weidevogels, zodat duurzame populaties ontstaan. Het blijkt dat er meer focus is aangebracht in de te beheren gebieden en dat het agrarisch natuurbeheer buiten kansrijke gebieden is afgenomen. Daarmee is de eerste stap in het realiseren van de ANLb-doelstellingen gemaakt.
Alterra doet ook de aanbeveling om het beheer buiten kansrijk gebied komende jaren verder te verminderen en zoveel mogelijk op ‘zwaar’ beheer in te zetten. Van het lichte weidevogelbeheer ligt op dit moment 53% binnen kansrijk gebied, van het zware beheer 62 tot 64%. Dit is een lichte verbetering ten opzichte van 2010, toen van het lichte beheer 40% en van het zware beheer 58% in kansrijk gebied lag. Ook op het gebied van ruimtelijke samenhang liggen er nog kansen. Bijvoorbeeld door de kansrijke gebieden meer met elkaar te verbinden, zodat er een groter leefgebied ontstaat voor de weidevogels. Provincies willen daarnaast de gegevens met betrekking tot de kansrijke gebieden die nu zijn gebruikt voor het rapport, updaten met actuele gegevens uit het veld.
Het onderzoek van Alterra geeft een eerste tussenstand met peildatum februari 2016 op het gebied omvang, ligging, kwaliteit en ruimtelijke samenhang van de beheeractiviteiten in 2016. Naast deze ecologische aspecten zijn ook andere zaken van belang voor een effectief agrarisch natuurbeheer, zoals de deelnamebereidheid van boeren, de inpasbaarheid van het beheer in de agrarische bedrijfsvoering en de budgettaire ruimte. Deze aspecten worden meegenomen in de lerende evaluatie van het Natuurpact, waarover het Planbureau voor de Leefomgeving begin 2017 een rapport publiceert. De provincies en collectieven nemen de resultaten en aanbevelingen van alle onderzoeken mee in de verdere uitvoering van het ANLb en blijven de komende jaren inzetten op ‘gezamenlijk lerend agrarisch natuurbeheer’.
Zie voor meer informatie het rapport Ex-ante-evaluatie ANLb-2016 voor lerend beheer op de site van het IPO.
bron: IPO, 07/10/16